Het verhaal
[maart 1982] ‘Vroeger’ is voor veel ouderen een dierbaar woord. Een magisch woord, een woord dat, vaak ten onrechte, heimwee oproept en een bedrieglijk woord omdat het voor jongeren lijkt alsof er mee bedoeld wordt dat het toen allemaal beter was. Dat is helemaal niet waar! Sommige dingen waren beter dan nu, andere slechter, maar bovenal was alles zo anders, totaal anders. Toen ik vannacht weer eens aan vroeger lag te denken, zag ik zo’n onvoorstelbaar verschil tussen toen en nu, dat het me haast niet mogelijk leek dat ik die overgang zelf heb meebeleefd. Ik kon niet laten sommige dingen van vroeger te noteren en die te vergelijken met nu.
Vroeger: geen electriciteit, bad of douche, of centrale verwarming, en dat was geen lolletje: altijd ijskoude slaapkamers en ijskoud water om je mee te wassen. We vonden het heel gewoon, wisten niet beter, maar ik leef wat dat betreft heel wat liever in de tijd van nu. De gezelligheid van een haardvuur zal ik echter nooit vergeten, noch die van een potkacheltje met een vuurrood buikje.
Ik weet nog goed dat we thuis elektrisch licht kregen. Het was een wonderlijke gewaarwording: je drukte op een knopje en de kamer was verlicht… hoe was het mogelijk! Met de komst van het elektrisch licht verdween de lantaarnopsteker, de man die ik zo vaak vanuit onze erker volgde als hij met zijn lange stok van lantaarn naar lantaarn liep en met een haakje bovenaan zijn stok aan een kettinkje trok waardoor het gasvlammetje aanfloepte. Romantisch! Maar ook onpraktisch!
De komst van de telefoon was een gebeurtenis in onze familie, wel een griezelige gebeurtenis, want als hij wel eens overging, durfde haast niemand aan te nemen. Ook dachten we dat we heel hard in die hoorn moesten praten, hoe kon anders de persoon aan het andere eind ons horen?
Een van de grootste veranderingen, is wel de komst van ‘de auto voor bijna iedereen’ geweest! Wie had er nu een auto toen ik kind was? Alleen de hele rijken, en aangezien die er in Roosendaal niet veel waren, waren ook de auto’s schaars. Geen gevaar op de weg dus, en ik stond midden op de markt met mijn diabolo te spelen, een kunst die ik bijzonder goed meester was.
Op die geweldige kalender over Roosendaal, die ik 5 december van Ton kreeg, is goed te zien hoe het verkeer op straat toen was: zo stil en rustig, alles reed op een sukkeldrafje met paard en wagen. Dat ‘alles’ waren boerenkarren, groentekarren, de wagen van Van Gend & Loos, melkwagentjes die door een hond getrokken werden en een enkel luxe rijtuig van luxe mensen.
Fietsen waren er wel en veel, maar van een fietsslot had nog nooit iemand gehoord. Hoe zou je een fiets op slot kunnen doen? En waarom zou je het doen? Of iemand van de grote mensen het woord criminaliteit kende, weet ik niet. Er was wel eens een inbraak, of ruzie in een café, en dat was dan voorpaginanieuws; twee keer stond heel Roosendaal op stelten vanwege een moord!!! Een van die moorden was in een drankzaak in de Achterstraat, en ik heb me, met vele anderen, uren staan vergapen aan dat huis. Men zei dat de moordenaar nog binnen was, en zo iemand wilde ik toch wel eens zien. Ook uiterlijk moest dat wel een apart mens zijn! Ik heb hem niet gezien.
Helemaal onvergetelijk is voor mij: de kermis van vroeger, met die grote stoomcarrousel. Waarom bestaat die niet meer, die was zo geweldig! Het was eigenlijk een draaimolen voor grote mensen: heel groot, heel luxe, met veel verguldsel, glitter en pluche, en alles wat erop stond bewoog: de paarden en de schuitjes. Je kon ook achter de mooi gepoetste koperen stang gaan staan, en al ronddraaiende, serpentines naar de omstanders gooien. Het geheel stond in een immens grote tent waarin ook de cakewalk was ondergebracht, zodat je voor hetzelfde geld van twee kermisattracties kon genieten.
Het best herinner ik me de kermis in de jaren dat ik op kostschool was (omstreeks 1921). De kermis duurde van zondag tot en met donderdag en op dinsdag moest ik altijd terug naar school. Mijn vader kocht ieder jaar voor f10,– een abonnement voor die tent en daarvoor kon je vijf dagen lang je in die onvergetelijke stoomcarrousel vermaken. De eerste twee dagen kreeg ik het abonnement, daarna was het voor Annie. De hele dag was ik in die tent, ging alleen naar huis om te eten. De hele dag in de stoomcarroussel! Was er iets heerlijkers te bedenken? Ook op de raar bewegende bruggen van de cakewalk voelde ik me best thuis en ik keek met een zekere minachting naar de mensen die erop stonden te stuntelen.
Vroeger, vroeger, vroeger!
Het komt toch nooit meer terug dat oliebollen, zuur en kaneelstokken, en een rit in een kinderdraaimolen slechts enkele centen kostten. ‘Vroeger’ vult het leven van oude mensen, een dierbaar woord, ‘vroeger’.
Prentbriefkaart: De Achterstraat in 1915. Uitgave: H.W. Kohlman, collectie West-Brabants Archief.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal