Het verhaal
Het was na vele jaren van weinig winterweer, dus bijna geen noemenswaardige vorst, dat er nu in het jaar 1985 eindelijk weer een mogelijkheid was om weer te gaan rijden. Het had al een poosje lekker gevroren zonder dat er sneeuw gevallen was. Alleen met het schaatsen op de Vliet moest nog gewacht worden. Een olieboot die de haven had bezocht scheurde met zijn steven het ijs open, waardoor er later flinke oneffenheden ontstonden. Mijn mogelijkheden om op buitenijs te trainen waren tot een minimum teruggebracht.
Zo was ik met ingang van januari 1964 benoemd tot chef van het moderne zwembad de Kwakkelkooi te Roosendaal. Dit was gelegen naast het later gebouwde politiebureau in het centrum stad. Dus nu woonde ik in Roosendaal en dat gaf nu het voordeel dat ik niet meer per fiets naar de start van de tocht hoefde te gaan.
De mogelijkheden om te trainen waren, zoals ik al aangaf, zeer gering. Het begon meestal op het kleine stukje bij het Vrouwenhof, als het door a- sportievelingen niet stuk was gemaakt. Dan had je nog het Rozenven, daar draaide je kleine rondjes tot je er suf van werd. Aan conditie had ik dit jaar ook geen gebrek. In het najaar van het vorige jaar waren er verschillende trimlopen geweest waar ik fanatiek aan deelgenomen had. Bovendien had ik nog aan kwart triatlons meegedaan die georganiseerd werden voor het Roosendaalse politiecorps. Eindelijk was het na vele jaren weer mogelijk om een tocht te gaan rijden en wel op zaterdag 19 januari 1985.
Volgens de laatste controle was het ijs sterk genoeg om nu met grotere aantallen aan de start te komen. Nu was het voor mij niet zo ver om er te komen; ik kon nu met de auto gaan. De start was nu tegenover de suikerfabriek. Er waren daar aan een botensteiger wat plaatsjes vrij gemaakt om je schaatsen onder te binden.
Mijn oude schaatsvriend waar ik de andere tochten mee gereden had was gestopt, zodat er niets anders op zat dan alleen op pad te gaan. Wel zo makkelijk: je gaat nu op pad zoals het jou uitkomt en onderweg kom je altijd wel een bekende tegen waarmee je van gedachten kan wisselen.
Het zou een zonnige dag worden, zo met een paar graden vorst overdag, en niet veel wind. Om half elf was ik bij het startpunt, want ik wilde de grote massa voor zijn. Mijn startkaart had ik al bij de buurman “het politiebureau” in de Nieuwstraat opgehaald.
Met mijn andere schaatsen, ditmaal zelfgemaakte kunstschaatsen onder een paar hoge schoenen geschroefd, was ik nu verlost van het eeuwig op en neer gaan van je schaatsen. Deze schaatsen waren gemaakt van oude bladveren van een kar. Eerst werd het materiaal uitgehard zodat je het gemakkelijker kon bewerken. Daarna de voetplaten erop lassen en vervolgens opnieuw harden, laten verchromen en als laatste het schaatsijzer hol slijpen. Bij de haven aangekomen was er ondanks het vroege uur al veel belangstelling. De organisatie verwachtte enkele duizenden deelnemers. Na mijn schaatsen ondergebonden te hebben en wat te eten bij me te hebben gestopt, ging ik met een ferme tred richting het eerste controlepunt, dat van de vijf kilometer. Maar net onder de brug van de A58 door was het klunen geblazen, bij het afwateringskanaal vlak bij pompgemaal was een wak dus onbetrouwbaar ijs, Over planken ging het verder de kant op om vervolgens vijf meter verder weer op het ijs te komen. Het was anders op kunstschaatsen te rijden dan op Friezen. Je slagen waren korter, zodat je er meer moest maken. Alleen als er wat slecht ijs kwam, dan ging je even lopen. Dat het vermoeiender was merkte je al na de start. Bij het stempelen was men de chocolademelk al aan het voorbereiden. De weinigen die al terug gingen wachten geduldig op hun warme choco. Het weer voelde al lekker aan. De zon scheen lekker en kwam maar net boven de kale bomen uit. Door de flinke korte slagen was mijn lichaamstemperatuur al flink gestegen. Het was nu zeer behaaglijk om zo vroeg al op het ijs te zijn.
Mijn aandacht ging ook uit naar het gewas op de oever van de Vliet, het was nu immers al van 1963 geleden dat ik de oever van de waterkant had bekeken. Het bleef een prachtig mooi gezicht: het altijd wuivende riet met het vriendelijk gak gak van de wilde ganzen. Je was met de schoonheid van de natuur bezig en soms moest je even plaatsmaken voor een groep hardrijders op Noren die je als het ware voorbij stoof en die je zo ter plaatse liet staan alsof je compleet stil stond.
Al snel zag ik de bomenrij die bij het Bovensas stonden. Het waren statige populieren die naar mijn mening in de zomer veel schaduw gaven. Het was nu wel te zien dat er ook in de zomer op het water al veel meer bezoekers kwamen; er waren nu veel meer vuilnisemmers aangebracht.
Op het stempelpunt werd ik afgestempeld door enkele leden van het politiecorps, natuurlijk zonder uniform en allemaal vrijwillig. Ze wensten me een goede voortzetting en wel gemoed ging ik weer verder tot aan de brug die over de Dinteloordse weg. Gelukkig was het ijs nu beter dan bij de voorgaande tochten. Je nam een aanloopje voor voldoende snelheid, bukte tot laag op het ijs en freewheelde zo er onder door. Al gauw kwamen na deze passage er meer schaatsers vanaf de richting van de haven van Steenbergen. Zij reden het parcours van de schaatsclub ‘De Striene’. Grote sterke boerenzonen die met krachtige slagen zo uit het gezicht verdwenen waren. Het was voor mij met mijn eigengemaakte kunstschaatsen maar krabbelen geblazen. Na verloop van enige tijd zag ik de boten die in het Bovensas lagen en waar het keerpunt was. Even wat gedronken en stempelen en dan weer op de terugweg naar het eindpunt. Saai was dat nu evenmin, want je kwam veel rijders tegen. Jong en oud. Iedereen op zijn eigen tempo. Het was een mooi gezicht om deze bonte mengeling van mensen te zien. Soms stond er een klein groepje stil en was er iemand gevallen of een mankement met zijn schaatsen. Meestal liep het goed af en zag je adjudant Van Nijnatten van de Roosendaalse politie regelmatig tussen Bovensas en Roosendaal op de wal met de auto op en neer rijden. Achteraf hoorde ik dat er een klein meisje met een gebroken pols naar het ziekenhuis was vervoerd. Terug gekomen bij het Gastels Veer was er al een grote menigte op de been, omdat men daar ook op de tien kilometer keerde en terugging.
Het was zo druk dat de “koek en zopie-tent” telkens verplaatst moest worden. Er kwamen plassen water op het ijs te staan. Nu zat het er voor mij bijna op. Het laatste stuk reed ik met wat kinderen op, die ik kende van mijn werk, en spoedig mochten wij onze schaatsen uit doen.
En wat een fijn gevoel was dat, zomaar in je andere schoenen te stappen. Het was op mijn kunstschaatsen minder prettig geweest dan op mijn oude “Frieskes”.
Bij het afmelden kreeg ik nog te horen dat er een geweldige deelname deze keer was geweest en dat er nog steeds voor de kleine tocht ingeschreven kon worden. Snel zocht ik het sleuteltje van mijn auto op en constateerde nu dat er weer veel hiërarchie verloren gegaan was. Met een ’tot de volgende keer’ ging ik huiswaarts en hoopte alweer snel dat een volgende tocht spoedig zou volgen.
Foto: De derde Vliettocht, 1985, collectie West-Brabants Archief.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal