Herinneringen van Cees Meeuwis
Een bijzondere herinnering: de aankomst van Cees Meeuwis bij het krijgsgevangenenkamp Stalag IV B in Mühlberg (Duitsland) op maandag 2 augustus 1943. Lees hoe Cees en zijn 'medereizigers' in eerste...
Jacques van der Veken (1866 geboren in Roosendaal) woonde tijdens de Eerste Wereldoorlog met zijn vrouw en zeven kinderen aan de Roosendaalse Markt, nummer A 66. Hij schreef een dagboek (eerst met potlood, later in inkt) waarin hij het leven beschreef tijdens de Eerste Wereldoorlog. In Jaarboek 74 van de Ghulden Roos is door M.A.M. Voermans een uitgebreid artikel geschreven over zijn dagboek, om een beeld te schetsen van Roosendaal in de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog. Hier kan je een kijkje nemen in het dagboek van Jacques van der Veken en even stilstaan hoe hij het alledaagse leven in Roosendaal beschrijft tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het westelijk deel van de Roosendaalse Markt met rechts (met de witte bovengevel) winkel en woonhuis van Jacques van der Veken en links (met de erker) winkel en woonhuis van Toon Tierolff, 1915. (Fotocollectie gemeentearchief Roosendaal)
“Jacques van der Veken opende op 31 juli zijn dagboek met de mededeling dat in verschillende winkels al geen erwten of bonen meer te koop waren. Het postkantoor werd bestormd door mensen die hun tegoeden wilden opnemen. Andere banken werden ‘lastig gevallen’ door boeren die hun deposito’s opeisten. Vroeg in de middag werd aan het publicatiebord van het raadhuis een telegram opgehangen waarin stond dat op 1 augustus alle dienstplichtigen zich moesten melden in hun garnizoensplaatsen. Kort daarna werd het telegram vervangen door een ‘officieele oproeping’ van de minister van Oorlog. Toen, het was tien minuten over drie, werd de torenklok geluid, kort daarop gevolgd door alle andere kerkklokken. Wat nog nooit iemand gehoord had gebeurde: ‘de alarmklokken luidden voor oproep der soldaten tegen oorlogsgevaar’. Het luiden duurde een uur. Ondertussen liep iedereen naar de Markt om met eigen ogen te zien wat er aan de hand was. Vrouwen huilden. Na verloop van tijd werd het wat rustiger en jonge mannen gingen naar huis om hun militaire zaken in orde te brengen. Deze ‘officieele oproeping’ was het afkondigen van de algemene mobilisatie.” (P. 63-64, Jaarboek 74 De Ghulden Roos)
In het begin van de oorlog werd goed verdiend aan het transport van voornamelijk Duitse vluchtelingen die in België en Frankrijk woonden. Zo schrijft Jacques op 3 augustus 1914: “De grote stroom vooral Duitse vluchtelingen hield aan. Velen reisden direct verder, anderen met geld (‘wij hebben wel voor 4 weken geld’) vonden in Roosendaal een gerieflijk onderdak. De armen moesten het doen met afdaken en hoeken. ’s Avonds stortregende het. ‘Arme menschen, arme soldaten te velde’ schreef Jacques. Betrof dat ‘menschen’ de Duitse vluchtelingen? Had hij wel medelijden met deze slachtoffers van het wangedrag van hun landgenoten, die hij de volgende dagen als ‘overmoedig en brutaal’, ‘Moffen’ en ‘de leelijke Pruis’ kwalificeerde? Velen van hen voelden zich in Roosendaal op hun gemak en op zondag zaten bij Hotel Neerlandia de dames te haken of te borduren, terwijl de heren ‘met hun meestal dikke buikjes’ de Europese toestanden bespraken. Ook de cafés en koffiehuizen zaten vol en overal was Duits te horen.
Dinsdag 4 augustus bracht wat rust. Het weer was prachtig, de treinenloop bijna normaal, de volgende dag ook met België, en veel vluchtelingen vertrokken. Omdat er intussen geen krant verschenen was bleef men verstoken van informatie. In de Molenstraat waren ongeveer 200 soldaten ingekwartierd.
‘De toestand wordt hachelijk’, schreef Van der Veken op 5 augustus. Hele karavanen Duitsers kwamen via Nispen naar Roosendaal. Er reden maar enkele treinen, zodat heel het stationsplein vol mensen en koffers stond. Engeland was in oorlog met Duitsland. De Engelse gezant in België passeerde Roosendaal in een auto met vliegende vaart. Banken weigerden deposito’s uit te betalen. Wisselgeld was niet te krijgen. ‘Het wordt een Europeesche oorlog, nooit gekend, en de rampen daaruit vloeiende, niet te overzien’. Vanaf deze dag gold de staat van oorlog voor een aantal militair belangrijke gebieden.” (P. 66-67, Jaarboek 74 De Ghulden Roos)
Het is bijzonder om in het dagboek te lezen hoe de onrustige dagen afgewisseld werden met rustige dagen, in het jaar (1914) dat later het ‘bloedjaar’ zou worden genoemd. “Dinsdag 11 augustus heerste er onrust in Roosendaal. Al om acht uur liepen er mensen naar de Markt. Er was iets aangeplakt op het raadhuis. De staat van oorlog was afgekondigd voor de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en Gelderland. Omdat eigenlijk niemand precies wist wat de staat van oorlog exact inhield – ‘de eene vertelt dit, de andere dat’ – was er weer voldoende stof om in de loop van de dag te bespreken.” (P. 68-69, Jaarboek 74 De Ghulden Roos) De volgende middag reisde Jacques voor zaken naar Rucphen en Schijf, waar hij over Rucphen schreef. Het contrast met de vorige dag kon bijna niet groter: “Het was er een gezellige boel”. Daarna was het zelfs “een aantal dagen rustig in Roosendaal” (P. 69, Jaarboek 74 De Ghulden Roos).
Jacques heeft dagelijks in zijn dagboek geschreven en het hele jaar vastgelegd. Van het verplicht onderdak bieden aan soldaten (het liefst wilde iedereen de keurige officieren, “voor wie de vergoeding één gulden was” (P. 86)), tot het bezoek van de koningin en de vele duizenden vluchtelingen, van wie de armsten een plek in de oude kandijfabrief Java kregen. Wil je meer lezen over de rust en onrust die hij in Roosendaal 1914 beschreef? Lees dan verder in Jaarboek 74 van De Ghulden Roos, artikel 3 van M.A.M. Voermans: Roosendaal van dag tot dag – 1914 in het dagboek van Jacques van der Veken.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal