Het verhaal
Deze woorden, noch de teleurgestelde, droevige uitdrukking op moeders gezicht terwijl ze die woorden sprak, zal ik ooit kunnen vergeten. Het is toch al ongeveer zestig jaar geleden! Of het ook indruk op me gemaakt heeft!
Er gaat natuurlijk een geschiedenis aan vooraf en die zal ik vertellen. Bewust eenzaam ben ik in mijn jeugd nooit geweest, maar onbewust zal ik me misschien wel eens eenzaam gevoeld hebben. Annie en Tet, de twee zusjes boven mij, waren respectievelijk vier en zes jaar ouder, en die waren altijd samen. Zo onverbrekelijk hevig waren ze aan elkaar verknocht, dat ze door de naaste omgeving in een naam genoemd werden: ‘Anneke-Tet’. Dan was Ea er nog, voor mij de liefste, maar zij was acht jaar ouder en dus geen speelgenootje. Terwijl ik op de lagere school zat, waren Annie en Tet een paar jaar op kostschool en natuurlijk hoorden we in de vakanties eindeloze verhalen over die school. Verhalen over de grote en kleine uitstapjes die ze gemaakt hadden. Over kersen eten in de boomgaard, over leuke Sinterklaasfeestjes, over de lekkere ‘stroopsoldaten’ van Soeur Elise, over het enorme plezier van al die leeftijdgenootjes onder elkaar en vooral dat laatste trok me aan. Die school leek me gewoon een paradijs en in mijn hart hoopte ik vurig daar ook eens te komen.
Korte tijd voordat ik de lagere school zou verlaten liep ik tegen moeder aan op het portaaltje tussen de twee trappen en toen zei ze: ‘We hebben gisteravond besloten jou naar kostschool te sturen.’ ‘Hoi, hoi, wat fijn, wat heerlijk!’ riep ik dolblij uit, en nee, werkelijk nooit vergeet ik haar gezicht waarmee ze toen die woorden sprak: ‘Vind je het dan zo fijn van ons weg te gaan?’
Ik krabbelde wel wat terug, maar mijn eerste blijdschap was zo spontaan geweest, daar kon ik niets meer van terugnemen. Voor mij brak toen een heerlijke tijd aan. Ik ging met moeder op die school kennismaken en merkte, dat zij daar zeer gezien was. Alle namen van de zusters kende ik al uit de verhalen, het was leuk nu ook de gezichten te zien. Het kopen van mijn uitzet, het nummeren van alle linnengoed en jurken met nr. 92, het inpakken en versturen van de grote hutkoffer, het ‘goedendag’ zeggen bij ooms en tantes en daar het nodige snoep incasseren om mee te nemen; het was alles een groot feest voor me. Nooit vroeg ik me af of ik mijn verwachting niet te hoog stelde, en nooit drong het tot me door dat er op een kostschool nog andere dingen zijn en gebeuren dan uitstapjes maken, kersen eten, enzovoort. Nee, inwendig bleef het ‘hoi,hoi, wat fijn’ tot de dag van vertrek begin september, toen ik door een bewogen moeder in Den Bosch op de trein werd gezet: richting Culemborg.
Boekdelen vol zou ik over die vier kostschooljaren kunnen schrijven, maar daar heb ik geen behoefte aan. Alles viel in het begin natuurlijk heel erg tegen en tot november heb ik dan ook veel heimwee gehad, daarna werd het steeds beter en fijner. Fijn vond ik het vooral in mijn ‘Brabantse’ clubje van zes meisjes, waaruit vriendschappen voor het leven gegroeid zijn. Dat voor drie van ons dat leven omstreeks veertig jaar zou eindigen, konden we toen niet bevroeden. Vier zorgeloze en gelukkige jaren waarin we heel wat afgelachen hebben, maar op zijn tijd ook rustig konden zijn. Hoe vreselijk vonden we het toen binnen een jaar zes meisjes van de school aan tbc stierven, van wie drie uit onze klas. Dat zoiets toen toch mogelijk was! Geen zuster van toen leeft er nog, de school is al lang opgedoekt, maar niet in mijn geheugen.
Foto: collectie West-Brabants Archief.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal