Het verhaal
Het is het jaar 1951. Zoals altijd lopen en slenteren we naar school, met klasgenoten en vrienden. Het is tegen negen uur, begin van een nieuwe schooldag. Op het schoolplein lopen de onderwijzers op en neer. Druk pratend met elkaar. We proberen uit de buurt te blijven van onze Meester. Die wil ons nog wel eens een of ander karweitje laten doen. Hij ziet ook altijd wat! De schooldeurmat moet uitgeklopt worden of het beetje vuil dat er op het schoolplein ligt opvegen. Enfin.
Onze Meester had zelf geen kinderen en kon daarom misschien behoorlijk chagrijnig zijn. Wat natuurlijk ons niet ten goede kwam. Logisch dat hij iets zocht om zich af te kunnen reageren. Dus dan maar op ons. Hij woonde bij ons in de buurt, zodat we elkaar nog al eens tegenkwamen. ´s Ochtends vroeg begon het al in de kerk doordeweeks, maar ook op zondag. Het kon niet op! Hij wist precies wie wel of niet naar de kerk ging. Bij aanvang van de les tekende hij dat aan in zijn boek op de lessenaar. Bij eventueel verzuim, wat haast nooit voorkwam, wou hij de reden weten. Het gebeurde dat ik op het Ziekenhuis Charitas in de Kapel als misdienaar een mis moest dienen. Meestal was dat een H. Mis voor iemand die was overleden. Tja, dan hoefde ik van mijn ouders niet naar de ‘Schoolmis’. Dat begreep de goede man gelukkig. En ik kon uitslapen.
Wanneer we straf hadden, moesten we met de handen omhoog in de hoek van de klas gaan staan. Met het gezicht naar de muur. Wanneer de handen teveel naar beneden gingen hangen riep hij, ‘Oommhoogggg die handen.’ Keihard! Nou dat deed je wel, want hij gebruikte nogal gemakkelijk de lat. En niet alleen als aanwijsstok voor de landkaart die voor het schoolbord hing. Ook moesten we voor straf op de knieën in de hoek met de handen omhoog. Dat kon soms lang duren, maar dat lag aan het tijdstip waarop gestraft werd. Tot de schoolbel ging. Op die momenten telde je gewoon niet mee. Je stond off-side.
Overigens heb ik nooit meegemaakt dat de aanwijsstok doormidden brak. Het ding was natuurlijk van hardhout, degelijk gemaakt. En dan gegiechel en zachtjes lachen van klasgenoten, dat was nog het ergste. En in veel gevallen werd dit na schooltijd “opgelost” door een vechtpartijtje. Diegene die je toch al niet zo mocht, werd aangepakt, ook al had het slachtoffer nergens geen weet van. Ja, zo ging dat in onze jeugd.
Maar onze Meester had ook goede dingen hoor. Hij kon mooi vertellen. Ik herinner me nog de boeken geschreven door Jan Nowee waaruit hij voorlas. De Arendsoog en Witte Veder-serie. Ademloos en aandachtig luisterden we naar de spannende verhalen, vertelt door onze Meester. En Puk en Muk. Wij hadden in de klas een jongen die verbeeldde dat hij Witte Veder was. Niet alleen in zijn gedachten, maar ook na schooltijd moesten we oppassen voor hem. De Meester las voor totdat de schoolbel ging. Nou, dan moesten we uitkijken voor die jongen hoor. Hij ging dan door het lint en probeerde ruzie te zoeken. Of om “zomaar” te vechten. De jongen kon er ook niks aan doen. Hij had een moeder die het niet zo nauw nam. Zijn vader dronk veel en die was met de Moffen mee. Maar hij heeft mij ook verschillende keren geholpen bij vechtpartijtjes. ‘Cees’, zei hij wanneer ik in de penarie zat, ‘Ik Witte Veder, ik jou helpen.’ Dankbaar nam ik zijn aanbod aan. De jongen kon niet goed leren, was al een paar keer blijven zitten. Daarom kende hij de klas als geen ander. Zodoende mocht hij achter in de klas zitten. Dit voorrecht genoot hij niet alleen. Ze waren met z’n drieën. En één daarvan moest af en toe thuisblijven om te werken. Maar onze Meester vond dat niet erg. Hij schoot er toch niks mee op. Of ze nou wel of niet naar school kwamen. Logisch dat deze jongens merkten dat er iets niet klopte natuurlijk.
Op het schoolplein stonden we in rijen opgesteld om de school binnen te gaan. Voeten vegen, en diegene die klompen aanhad, moest ze op de gang zetten. Klompen maakten toch al veel lawaai, zo vond ook onze Meester. Rustig de klas ingaan, op je plaats gaan zitten met de armen gekruist. Na wat geroezemoes en gestommel, het ging immers nooit ineens goed, riep onze Meester ‘Stilte!’ Muisstil werd het dan voor even. De gedachte om zo vroeg al de hoek in te moeten hielp daarbij. Dan een kruisteken maken en met een wees gegroet bidden. Dat was elke morgen zo op onze katholieke jongens Sint Georgeschool.
Wanneer Pastoor George Konings, bouwpastoor van de Heilig Hartkerk, catechismus les kwam geven, moesten we op onze hoede zijn. Naast de bank gaan staan, met de handen op de rug. En dan “Goeiemorgen Meneer Pastoor” zeggen. De Pastoor lachte zuinig en sprak haast onverstaanbaar “Goeiemorgen jongens”. Per schoolbank, waar we met z’n tweeën inzaten, rekenden we uit welke vraag we ongeveer zouden kunnen krijgen. De vragen stonden op nummer in de catechismus mits de pastoor die dag geen andere opstelling had. Dan was het probleem geboren. Maar onze Pastoor doorzag nou niet zoveel dingen hoor. Verder was het gewoon een goede man. De Sint Georgeschool is naar Pastoor George H. Maria Konings vernoemd.
Totdat op een zekere dag Meester van Hooydonk de klas binnenkwam. Hij was hoofdonderwijzer van de Sint Georgeschool. Tegenwoordig heet dat directeur. Hij, “De Frie”, kwam vertellen dat er nieuwe kinderen op school kwamen. We hadden ze al zien staan op het schoolplein tegen de muur. Drie jongens met een andere huidskleur. Verschillende culturen en landen werden er genoemd, door ons leken, waar deze jongens vandaan kwamen. Chinezen, Koreanen enz. Wisten wij veel van de wereld. Onze wereld was Kalsdonk, meer niet. Wel uit boeken die de Witte Paters, missionarissen van Afrika, ons lieten zien op school. Daar zagen we schaars geklede donkere mensen op de foto’s. Deze jongens kwamen uit Nederlands-Indië. Hun vader was militair bij het KNIL [Het Koninklijk Nederlands Indisch Leger]. De drie die we het eerst zagen waren Karel, Dick en Jack de Nijs. Ze werden verdeeld over verschillende klassen. In 1951 repatrieerde het gezin gedwongen naar Nederland. Ze kwamen te wonen in Wouw, in het Ambonezen kamp. Verhuisden in 1952 naar Roosendaal. Karel kwam bij mij in de klas te zitten. Hij kon mooi tekenen, heel apart. Hij maakte donkere en lichte schaduwen, zonder scherpe lijnen op het papier. Zelfs onze meester was onder de indruk van zijn tekenkunst. Dat was me wat. Ook hadden de drie broers veel te vertellen over hun land en de wekenlange reis op de boot naar Nederland. En of ze tijgers hadden gezien en leeuwen, vroegen wij. ‘Ja natuurlijk, wat denk je!’ We geloofden alles wat ze vertelden. Jack de Nijs werd later beroemd als Jack Jersey, componist-zanger-producer. Hij maakte een succesvolle carrière. Jammer dat hij op jonge leeftijd is gestorven. Jack mocht slechts 56 jaar oud worden.
Wij, van Kalsdonk, gingen naar Roosendaal om boodschappen te doen. Verder kwamen we niet. En deze fantastische verhalen gaven voldoende om over na te denken.
Rond 1948 werden de huizen gebouwd in de Philipswijk ‘de Kroningswijk’: Marconistraat, Marconiplein, Philipslaan enz. Namen van natuurkundigen. Namen die in nauw verband stonden met de Philipsfabriek in Roosendaal. Anton Philips opende eind 1948 de Philipsfabriek in de Zwaanhoefstraat. En weldra was het een van de grootste werkgevers in Roosendaal e.o. Onze Pastoor Konings zorgde ervoor dat de Philipsfabriek, dankzij zijn goede contacten met Philips Eindhoven in Roosendaal werk verschafte aan mensen van ver uit de omtrek. Velen gingen op de fiets naar hun werk en terug naar huis. Vanuit Willemstad, Fijnaart, Dinteloord, Oud-Gastel, Nispen, Wouw enz. Nu, 2012, concluderend ca. 75 jaar later, de Sint Georgeschool is er niet meer. En misschien ooit De Philipsfabriek Roosendaal ook niet meer.
Doch de Philipslaan, die er later lag dan de school, is er nog wel. Zo gaat dat. Philips, Kroningswijk, Heilig Hartkerk, Sint Georgeschool en Kalsdonk.
Foto: De Sint-Georgeschool circa 1950, met links op de achtergrond het Heilig Hartklooster. De foto werd gemaakt ter gelegenheid van het jubileum van onderwijzer C. Wijngaards (portretje rechtsboven), collectie West-Brabants Archief.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal