Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
Nee, al zing ik nog zo hard en in dialect het Roosendaalse lied van mijn woonplaats in de kermis-mis, ik ben geen Brabantse. Al woon ik al meer dan mijn halve leven in Roosendaal, ik hoor er toch niet bij. Ik weet feilloos de weg te vinden, ken de meeste wijken en straten, maar ik ben een buitenstaander. Mogelijk zullen mijn knekels aan Roosendaalse aarde worden toevertrouwd, toch zal ik nooit één van hen worden.
Ik werd in Rotterdam geboren, uit Rotterdamse ouders. Ik ging er naar school, maar verhuisde op mijn zesde naar één van de buitenwijken, waardoor ik wat ontworteld werd. Ik kreeg verkering met een Rotterdamse jongen en beiden hadden we een baan in hartje Rotterdam. Een jaar voordat we zouden trouwen verhuisden mijn ouders naar Krimpen a/d IJssel. Ik sneed nog een wortel af en ging mee. Na ons trouwen woonden we in Kralingen, een wijk in Rotterdam waar met het krijgen van ons eerste en het zwanger worden van ons tweede kind, de wortels van ons gezin in korte tijd stevig verankerd werden. Nee, niet in die stad, want ons huis werd veel te klein en toen zich de kans voordeed, verhuisden we zonder omkijken naar Maassluis. Het in Rotterdam verwekte kind heeft er nooit gewoond, maar zette zijn eerste stapjes in Maassluis. Ik wandelde dagelijks door al die voor mij onbekende straten en leerde die stad op mijn duimpje kennen. De kinderen gingen er naar school. Een voorzichtig worteltje begon grip te krijgen, maar voordat het zich kon nestelen in steviger grond waren er opnieuw verhuisplannen.
Dat was het moment dat Roosendaal in beeld kwam. We waren er nog nooit geweest, maar omdat het daar veel gemakkelijker was om aan een woning te komen dan in Maassluis, schreven we ons in. Op een druilerige tweede paasdag reden we met mijn ouders naar de onbekende stad. We zagen er niet veel van, want we vonden het leuker om een boswandeling te maken. We wisten toch niet waar we terecht zouden komen. We wisten dat de stad voor de kinderen alle scholen had, die we eventueel nodig konden hebben. Er was een theater, er waren voldoende winkels, er was een goede treinverbinding, wat heeft een jong gezin nog meer nodig? In de miezerige regen wandelden we in de omliggende bossen. De meegebrachte boterhammetjes aten we op een klam bankje en we spraken over de mooie natuur die hier zo voorhanden was. Binnen een jaar woonden we in die Brabantse stad.
Ik herinner me de woorden van mijn moeder: “Oma is ook in Roosendaal geboren, hier in deze zelfde stad dat stond tenminste in haar trouwboekje.” Ze wist er verder niet veel meer van te vertellen, was ooit als meisje van zes nog eens op bezoek geweest, Hulsdonksestraat kwam bij haar op. Ze wist nog hoe ze vanaf het station moest lopen. Misschien heb ik niet goed geluisterd, had ze meer kunnen vertellen. Oma verhuisde als kind naar Rotterdam en ontmoette daar mijn Zevenbergse opa. In 1909 trouwden ze. Mijn moeder is daar geboren. Ik heb nog wat familie in Brabant wonen in de buurt van Langeweg, maar na het overlijden van mijn moeder, twintig jaar geleden, is dat contact verwaterd. Mijn moeder had ook wel wat Brabantse uitspraken, waar ik me als kind aan ergerde. Nu zou ik haar die uitdrukkingen graag nog eens horen zeggen.
Ontworteld? Of ben ik nu juist op mijn plaats gekomen?
Affiche: collectie West-Brabants Archief.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal