Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
‘Moet je daar kijken. Ze denken zeker dat ze in Marokko zijn. En wij moeten dat allemaal maar normaal vinden.’ De man van een jaar of zestig, strak in het pak, maar met een gezicht dat zo uit de rolmopspot getrokken lijkt te zijn, blijkt het tegen mij te hebben. Hij wijst naar twee leuke – Turkse? – jonge meiden die in een voortuintje aan de Norbartlaan op een stoel van het heerlijke weer zitten te genieten, hun schooltas naast zich. De man – die inmiddels naast me is komen lopen – is nog niet uitgesproken. ‘En dan die doeken op hun hoofd. Wat vindt u daar nu van?’ Eigenlijk niets. Ik geniet van het heerlijke weer, net als die meiden. Het is 13 graden en dat op 14 februari, terwijl het minstens had moeten vriezen. En ik kan dat weten, want elk jaar op deze dag moet ik horen: ‘Toen jij geboren werd, lag de sneeuw wel een meter hoog!’ Met een vette knipoog naar beide dames loop ik met mijn hond door. Ik doe net of ik de man niet zie. Als hij merkt dat aan mij toch geen eer te behalen is, versnelt hij zijn pas. Gelukkig.
De zon en de stoel voor het huis brengen me onbewust enkele tientallen jaren terug in de tijd. We rijden met de auto over de Bredaseweg richting snelweg, want dat kon toen nog. ‘Moet je daar kijken,’ zegt mijn moeder. Op het trottoir zitten overal mannen en vrouwen, al dan niet achterstevoren op hun stoel, in de zon. Samen. Gezellig. En dan weet ik het: Later, als ik groot ben, wil ik ook zo aan de straat gaan zitten. Achterstevoren op een stoel. In de zon.
Een claxonnerende automobilist brengt me terug naar het heden. Ik moet ook uitkijken als ik oversteek. Ik loop de Molenstraat in en ben bijna thuis. Op het trottoir staan fietsenrekken die door de gemeente zo komisch ‘nietjes’ worden genoemd. Zal ik er even tegen aan gaan staan om wat zonnestralen op te vangen. Nee, toch maar niet. Dan hoor ik: ‘Daag, mevrouw, lekker weer hè.’ Het is één van die meiden van Halal. Ik herken haar, want ze had zo’n leuk, paars doekje op, op een heel speciale manier geknoopt. ‘Ja, heerlijk hè,’ roep ik haar na, als ze met haar vriendinnen zwaaiend voorbij fietst. De zon, een vriendelijke woord. Meer heb je niet nodig om gelukkig te zijn, bedenk ik me ineens. En misschien een stoel én een leuk doekje op mijn hoofd. Later, als ik nog groter ben.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal