Het verhaal
Ondanks het feit dat ik in juli 1940 geboren ben, heb ik toch een aantal herinneringen aan de oorlog. Wij woonden sinds november 1943 aan het Stationplein. Oma van Wely woonde op de kade in een huis van de Paters.
In september 1944 hebben wij een aantal weken geschuild in het klooster van die paters. Ik herinner me dat ik een keer met mijn vader vanaf ons huis daar naar toe ging, en dat hij mij toen vertelde dat een dag eerder tegen de muur van de Vincentius-mulo één of meer mensen waren gefusilleerd. Ik heb nooit nagegaan of dit werkelijk is gebeurd, maar ik heb dat als een gruwelijk feit onthouden.
Tijdens die wandelingen was ik bang. Zouden soldaten bij mijn vader zoeken naar sigaren die hij naar Opa in Den Haag wilde opsturen?
In die schuilkelder werden ook missen gehouden. Ik zie mijn vader daar nog als “misdienaar”. Mijn moeder droeg een zalmkleurige mantel waarvan ik een knoop affriemelde. Dat vond ze helemaal niet leuk.
Er is overigens een foto van eind oktober / begin november 1944 waarop het grote aantal “schuilers” staat.
Op het Stationsplein hadden we een kleine kelder waarin we ook wel eens schuilden. Ik zie nog de buurvrouw met een bloedend bovenbeen binnenkomen, kennelijk gewond door scherven of iets dergelijks.
Zolang je V1’s hoorde, was er bij ons niet zoveel aan de hand. ‘O wee, als je ze niet hoorde’, zei mijn vader staande op het platte dak.
De binnenkomst van de Canadezen heb ik gezien vanuit de slagerij op de hoek bij de brug over de Vliet. Met mijn vader was ik daar naar toe gelopen over de gevaarlijke “brug”, een smalle plank of balk. Je zag zo het water onder je. In die slagerij zag ik ook bloed.
In ons huis waren kennelijk ook soldaten geweest. Er waren allerlei sporen van vernieling; kogelgaten en een kapot huishoudtrapje.
Later hadden we ook inkwartiering. Wat ik me daarvan herinner, was een soldaat die zijn geweer schoonmaakte op een manier waarvan ik bang werd.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal