Het verhaal
Wanneer kun je nou spreken van een echte Roosendaler? Moet je er geboren zijn? Een aantal jaren wonen? En hoeveel jaren moeten dat dan zijn? Als je tien jaar in Roosendaal woont, zou je dan kunnen spreken van een halve Roosendaler? En wie niet van carnaval houdt is minder Roosendaler? Het zijn zo van die vragen. En dan heb ik het nog niet gehad over de bekende zachte G. Een waarschuwing is hier op zijn plaats want de komende teksten kunnen als schokkend ervaren worden voor gevoelige Brabanders. Als importbrabander is mij dit fenomeen, deze zachte G, namelijk geheel onbekend. Ook mijn kinderen die hier niet zijn geboren, maar toch zijn opgegroeid doen hun integrerende best maar hebben geen hoorbare zuidelijke tongval. Wel hebben zij met veel plezier het bekende groeten overgenomen. Overal waar zij afscheid nemen klinkt het vrolijk oudoe aan het einde. Als het gezin een dagje Amsterdam aandoet zijn mijn instructies aan hen luid en duidelijk. Geen gehoudoe in deze stad. Amsterdammers kunnen dodelijk zijn in dit soort zaken, weet ik uit pijnlijke ervaring. Als elfjarig meisje had ik ooit de euvele moed om, net vers verhuisd van het platteland naar de grote stad Amsterdam, om een ‘ tuutje’ patat te vragen. Wat seg jij nou schat? Een tuutje? Meewarige blik. Je sal sakkies bedoelluh lieffie. Als BN/DeStem-correspondente in Roosendaal maakte ik in het begin ook nog wel eens de fout om jolig een Houdoe in mijn verhaal te verwerken. Hoe kon ik zo onwetend zijn. Het moest in Roosendaal oudoe zijn, liet een redactielid mij fijntjes weten. Jawel het luisterde blijkbaar nauw.
Ik heb het dus niet zo op dialecten. Niet dat ik er nu echt een hekel aan heb, het is wel charmant tijdens een burenpraatje in de tuin. Amusant op koffievisite bij een vriendin met zware Brabantse tongval. Als ik haar duidelijk maak dat ik mijn koffie liever in een kopje drink krijg ik steevast te horen: “ Wilde gij gin mok? wa bende gij vor een stadse.” Of zoiets. Maar soms kan het toch echt de spuigaten uitlopen. Als in een televisieprogramma een politieagent met zware Limburgse tongval een bekeuring uitdeelt aan een automobilist is het eerste waar ik aan denk ….hoezo bekeuring, gij moet eerst eens leren normaal te praten. Stel je voor dat je een politieman of vrouw in Nederland niet meer kunt verstaan en maar moet raden waarvoor je net bekeurd bent. Was het een bekeuring of was het nou een waarschuwing? Reed ik door het rode licht of reed ik te hard? Uit pure wanhoop begin je maar te raden. Hoeveel lettergrepen zitten er in? Begint het met een T? Zit er een S in? Hoezo mot ik uutkiek’n?
Ik werd onlangs gebeld door iemand die in onvervalst Sprundels iets van mij wilde weten. Het enige wat ik kon verstaan was …edde gij…. en de rest ging volledig langs mij heen. Nadat de vraag een paar keer was gesteld en ik toch echt goed luisterde, heb ik de telefoon maar neergelegd. Hoe ik toch wist dat het Sprundels was? Het bleek de vriend van mijn dochter te zijn die een verkeerd nummer had gedraaid en te laat doorkreeg dat hij zijn niet-Brabantse schoonmoeder aan de lijn had. Het is toch merkwaardig dat je elkaar in zo’n piepklein landje niet kunt verstaan. Ik voel mij dan ook met enige regelmaat uitgesloten van deze warme Brabantse gemeenschap. Hartstochtelijk pleit ik voor het gebruik van algemeen Nederlands op de openbare weg. Vooruit, ik doe niet moeilijk, met carnaval lijkt mij de ‘edde gij’ niet te vermijden. Maar de rest van het jaar zouden alle Nederlanders buitenshuis ‘normaal’ moeten praten. Binnenshuis mag oe ut zelluff wittuh.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal