Het verhaal
Mijn ouders woonden aan de Zundertseweg in Roosendaal op enkele honderden meters van Visdonk. Opgroeiend in een landelijke omgeving (zonder tv, computers, lawaai en verkeersoverlast) was het logisch dat een groot gedeelte van mijn kinderleven zich buitenshuis afspeelde. De natuur vervulde bijna altijd, hetzij direct of indirect, een rol bij de kinderspelletjes. Voor laandakkerke, zaandfrèèterke, bommekette, knikkere of mittiese was het zand meteen buiten de deur beschikbaar. Een knikkerkuiltje werd met een draaiende beweging van de hak in een oogwenk gemaakt.
Rond het huis lag een flinke tuin die, zoals bijna alle tuinen in de buurt, gevuld was met diverse soorten groenten. Op het loof van de worteltjes zaten dikke groene rupsen van de Koninginnepage. Kraakhelder water werd met emmer en puthaak opgeschept uit een metersdiepe put die door twee families werd gebruikt. Polsdikke klimopranken kronkelden langs de gevel omhoog. In de schuur mekkerde een geit en knorde het varken. Gezellig was het gezamenlijke knabbelgeluid van de pas gevoerde konijnen. De tamme ekster huppelde over de keukentafel en probeerde of hij een koperen schroef uit de deur kon pikken. Buiten in de ren kakelden kippen. Toen vader de geit dood ging maken werd de schuur hermetisch afgesloten. Voor kinderoogjes was dit schouwspel ongeschikt. Hij had echter geen rekening gehouden met het kattenluikje. Plat op mijn buik probeerde ik door de kleine opening iets te zien van wat zich in de schuur afspeelde. De details zal ik u besparen, maar het kwam er op neer dat de geit een touw om zijn nek kreeg waar uit alle macht aan werd getrokken. Het van inspanning vertrokken gezicht van mijn vader staat me nog helder voor de geest.
Op de met ‘kinderkopjes’ geplaveide straat bolderden tweezitsgerijen van de boeren naar de zondagsmis in de St.Josephkerk. Ik zie de gerijen nog naast elkaar tegenover de kerk in de St.Josephstraat staan. De paarden werden gedurende de mis uitgespannen. Achter zo’n gerij gaan hangen en meelopen was een gevaarlijk spelletje. Bovendien kon de boer met zijn zweep de achterkant van het gerij bereiken. Als je geraakt werd deed zo’n striem behoorlijk pijn.
Als kind maakte je al snel gebruik van al het eetbare in de wilde natuur. Spellekokers waren de melige bessen van de Meidoorn. Lekker was het rode omhulsel van de rozebottels. De paarse vruchten van het Krentenboompje (kriekskes), om nog maar niet te spreken van bramen en bosbessen (brembeezies en klokkebaaien). Ook wat de boer verbouwde bleef niet onbenut. Sappige erwten, rechtstreeks uit de peul, waren een delicatesse. Rijpe tarwekorrels werden op de hand uit de aren gewreven. Als je er maar lang genoeg op kauwde kreeg je een soort kauwgom. Zeer smakelijk waren de knollen (tollekes) met roodachtige boven- en witte onderkant. Je veegde ze wat schoon in het gras waarna ze met de tanden werden geschild. Overigens werden ze ook door mijn moeder als groente bij het middagmaal gebruikt. Daarvoor gebruikte ze trouwens ook rapen en de jonge bladeren van de paardebloem (platters). De tot geelachtige blokjes gesneden rapen waren wat bitter van smaak en daarom niet zo geliefd bij haar kinderen. Op een gegeven moment zei ze dat het geen rapen waren maar ananas. Vanaf dat moment was het eten van rapen geen probleem meer.
Het respect voor de natuur zat blijkbaar toen al in mijn genen. Het is me nooit geleerd, maar aan wrede spelletjes zoals kikkers opblazen en aan het prikkeldraad hangen deed ik instinctief niet mee. Maar door een korenveld lopen was verrukkelijk. De ruisende halmen hoog boven je, de oneindigheid van het veld, niemand die je zag. Spanning en sensatie. Als het koren was gepikt, daagde je elkaar uit op blote voeten over de stugge stoppels te lopen. Door zo hard mogelijk te rennen voelde je de pijn het minste. Water, dat in de holle pijpjes bleef staan, schoot soms als een koud straaltje langs je blote benen omhoog.
De oorlog 1940-1945 wierp een smet op het onbezorgde bestaan. Een keiharde manier, zeker voor een kind, om te ervaren dat niet alles op de wereld rozengeur en maneschijn was. Bijna hetzelfde kon gezegd worden van de school. Een noodzakelijk kwaad misschien, maar een beknotting van je vrijheid. Ik was het typisch voorbeeld van een afwezige leerling, zelden bij de les, die opleefde zodra hij buiten was. Daarna werken, verliefd, verloofd, getrouwd, kindje en verdere maatschappelijke vreugde en verdriet. Als echter de natuur in mijn leven door toedoen van de mensenwereld naar de achtergrond werd verdrongen, was dat steeds maar tijdelijk.
Foto: Een zandweg in Visdonk. Collectie West-Brabants Archief, R. Herwig.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal