Het verhaal
Op een fiets met ‘volle banden’ en geen enkele vering of versnelling of iets wat luxe was, ging ik naar Essen (België). In de Handelsstraat daar woonde een zus van mijn moeder. Tonia Meukens –van Eekelen samen met haar man Jef en drie kinderen. Omdat ze het na de oorlog niet zo breed hadden hielpen mijn vader en moeder vanzelfsprekend het gezin met etenswaren, kleding etc. Dat was heel gewoon in die tijd hoor, elkaar helpen en die het had, die gaf! Zeker omdat mijn ouders een slagerij en winkel hadden, konden ze wel het een en ander missen. Vlees, worst, spek en ik weet nog goed, heerlijk anijsbrood.
Thuis demonstreerde ik wel eens aan vrienden door een spijker in de band te slaan van mijn fiets met volle banden. Die zat gewoon vast en ge kon verder fietsen. ”Dat zijn oorlogsbanden”, zei mijn vader, ”oersterk.” Hij had gelijk! Als zeker gegeven ge kon geen lekke tube rijden. Wat voor materiaal het was weet ik niet, maar het reed niet prettig. Maar ik wist ook niet beter. Enfin!
Er was in die tijd niks anders en het was beter dan te moeten lopen. Maar het lekkere eten moest wel over de grens gebracht worden. Doch daar waren weer verschillende smokkelweggetjes en -paadjes voor. Nooit over de grenspost Nispen. Daar verging het van douane en marechaussee. Aldus zo vertelde mijn vader tegen mij. Hij stippelde een ‘goede’ weg uit waar de minste controles werden gehouden, althans dat dacht hij! Over de Nispenseweg naar het dorp Nispen, bij de kerk rechtsaf de Bergsebaan op. Dan links aan de splitsing de Nigtestraat in. Halverwege de Nigtestraat was de Honingbosseweg. Een zandpaadje dat naast een bosje is gelegen. Vroeger veel gebruikt door smokkelaars. Heden ten dage voor allerlei andere dingen. Regelmatig fiets ik er nog door. En de naam, Honingbosseweg, is nog mooi ook. De gedachte aan hetgeen wat er toen is voor gevallen, komt dan weer even terug. Nou, halverwege de Honingbosseweg daar stonden ze hoor. Douane, marechaussee en politie in vol ornaat. Een dozijn vol. En of ze niks anders te doen hadden. Was ook zo natuurlijk. De buit van de dag. Het kwam op mij over of ze een grote smokkelaar te pakken gingen nemen. Gekleed in zware jassen en beenkappen, en geweren en uniformen wachtten ze me op. En met een ” Halt, niet verder”, werd ik begroet. Nou had ik al veel verhalen gehoord over de smokkelaars en handel etc., maar nu was het mijn beurt. Of ik iets aan te geven had. Natuurlijk! De tas op mijn fiets loog er niet om. Ik moest de inhoud van mijn tas laten zien. Nou, daar zat precies in wat de mannen wel zouden willen hebben. Zonder te vragen werd er een stuk worst ingepikt. Maar ik was geschrokken en durfde uiteraard niks te zeggen. Ik kon betalen met Belgische Franken of met de handel terug naar huis. Blij dat ik de handel mee mocht nemen, keerde ik om en ging de weg terug waarvan ik dacht dat het goed was, richting Nispen. Daar bedacht ik me. Het anijsbrood vond ik er zo lekker uitzien dat ik er maar vast aan begon. Anijsbrood bestond uit een aantal sneetjes die men er stuk voor stuk af kon trekken. En ach, een sneetje meer of minder, ik had ook alles kwijt kunnen zijn. Een goede reden om mezelf gerust te stellen. En op de fiets smaakte het best. Aan het eind van de Nigtestraat, richting Nispen, sloeg ik linksaf de Bergsebaan op. Mijn opa, Piet van Eekelen, woonde op de Brembos, in de Rietgoorsestraat op een boerderij. Schuin tegenover café De Brembos. Zijn weien en grond lagen dicht tegen de grens van Nederland en België. Zodoende wist hij wel een weggetje of paadje door de velden waar haast weinig of geen controle was.
Hij smokkelde wel meer, zoals vele mensen, uit de grensstreek. De bijnaam van mijn opa was Peerke Brem. Piet van Eekelen kende men niet. Zijn broer woonde op de Bergsebaan. Jan van Eekelen, bekend in de grensstreek als Jan Brem. Aangekomen bij het café De Brembos, hoek Bergsebaan–Rietgoorsestraat zag ik hem op het erf bezig. Ik riep: “Opa” en zwaaide. Hij wenkte zo van kom maar. Ik was blij dat ik eindelijk iemand zag die ik kon vertrouwen. Ik vertelde mijn verhaal. Hij luisterde, lachte even en zei: “da kom goe vent.”
“Da kom wel goe jong”. “Zij mar grust”. Het stelde mij ook gerust. Later bleek dat het allemaal goed is terecht gekomen bij zijn dochter in Essen. Ik was toch al vele keren met mijn vader meegereden achterop de fiets of zelf fietsend. Nooit geen problemen of iets van dien aard tegengekomen. Eenmaal thuisgekomen moesten mijn vader en moeder hartelijk lachen. Mijn ouders waren wel het een en ander gewend omtrent de smokkel en handel. Vooral voor dik vet spek kwamen de Belgen bij ons in de slagerij. Op de fiets, reizigers per autobus, zelfs in de trein werd het mee naar huis genomen.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal