Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
Het zal in het voorjaar van 1967 geweest zijn toen er een melding van een waterlek binnen kwam. Mijn collega en ik gingen gelijk op pad en om half negen ’s morgens waren wij al op de plaats des onheils. Het was aan de rand van het stadscentrum bij een zeer oud en bouwvallig huisje, dat werd bewoond door een oud krakkemikkig mannetje met zijn geestelijk zwak begaafde zoon Koen. Iedereen in de stad kende deze mensen. De vader van Koen had altijd oude kranten en dergelijke opgehaald en Koen knapte links en rechts wat voorkomende karweitjes op, of hielp zijn vader met het ophalen van de afgedankte spulletjes.
Koentje -zoals hij in de volksmond genoemd werd- stond ons al op te wachten. Priemend wees hij met zijn vinger naar de grond en sprak enigszins stotterend: “Hie-Hier komt ammaal wa-water uit de grond.”
Om hem een beetje op zijn gemak te stellen zei ik tegen hem: “Koentje, maak je niet druk jongen, we sluiten de waterleiding eventjes af en binnen een uurtje is de zaak gefikst.”
“Oei, oei” schrok Koentje “de wa-waterleiding afsluiten! Dan zal ik eens gauw wa water in voorraad nemen, anders dan kan ik geen koffie voor jullie zetten.” Getverderrie, daar had ik niet aan gedacht! Koentje en zijn vader waren dan misschien wel heel goede en brave mensen, maar voor een netheidsprijs zouden ze toch nooit in aanmerking zijn gekomen. Als door een hond gebeten pakte ik de afsluitsleutel en rende naar de straat om de zaak af te sluiten. Maar, helaas te laat. Voordat ik mijn snode plan ten uitvoer kon brengen riep Koentje al vanuit de keuken:
“Sluit de boel maar af hoor, ik heb al wa-water in voorraad.” Kerju, daar waren we jarig mee!
Mijn collega Nico L was inmiddels aan het graven en zei: “Maak je niet druk, zo erg kan het toch niet zijn, we zijn immers al heel wat gewend.”
Omdat het waterlek zich aan de achterzijde van de woning bevond had ik een redelijk goed uitzicht op de keuken en benieuwd dat ik was, gluurde ik even naar binnen. Geschrokken van wat ik zag keek ik in de richting van Nico, die onmiddellijk aan mij vroeg: “Is het zo erg?” “Nee hoor” antwoordde ik geniepig, “graaf maar gewoon door.” Ik had immers ook gezien dat Koentje bijna klaar was met zijn koffie en eenmaal zelf in de werkput, was ik tenminste veilig voor het naderende onheil.
Mijn gereedschap om het lek te repareren stond al klaar en op het moment dat Nico uit het gat kwam geklommen sprong ik er al in. Juist op tijd want daar ging de keukendeur open en kwam Koentje met zijn dienblaadje naar buiten. “Suiker en melk erin?” vroeg hij aan mij. “Nee, geef maar zwart” zei ik. Het was van mijn zijde toch de bedoeling om het weg te gooien, dus waarom extra verspilling. “Komde er effekes uit om koffie te drinken?” vroeg hij. “Nou nee, ik drink hem hier wel uit.”
“Ook goed” zei Koen en gaf mij de beker met koffie. In één oogopslag kon ik aan de rand in de beker zien dat mijn voorganger meer gekregen had dan ik, waar ik echter niet rouwig om kon zijn. Zonder dat Koen het zag draaide ik de beker om en was verlost van het bruine goedje.
Voor Nico lag het enigszins anders. Hij stond ondertussen quasie geïnteresseerd te kijken naar een batterij konijnenkooien waarin allerlei soorten konijnen zaten. Ook hij had staan broeden op een plan om zijn koffie kwijt te raken. Op de stoep kon hij het niet gooien omdat zo’n natte plek onmiddellijk op zou vallen bij Koentje, en dat wou hij de man nou ook weer niet aandoen. Ook het werkgat viel af omdat ik daarin stond. Dus dacht hij, ik laat het in een van die konijnenkooien lopen. Nat stro valt immers niet op, was zijn beredenering. Dat beredeneringen niet altijd uit komen ondervond Nico op dat moment aan de lijve. Nadat hij zijn koffie in ontvangst had genomen begon Koentje gelijk uitleg te geven over zijn hobby: “konijnen.”
Een beetje hulpeloos en met zijn beker in de hand geklemd keek hij mijn richting uit. “Interessant hé” zei ik, en dook gelijk onder in het gat omdat ik stond te stikken van het lachen.
“Maar als de nood het hoogst is, dan is de redding nabij” zegt het spreekwoord. Vanuit de keuken riep de vader van Koen: “Koen, de geiser doet het niet.” Ik wou nog roepen: “Allicht niet, het water is afgesloten.” Maar net op tijd kon ik mij inhouden. Laten we eerlijk zijn, Nico moest ook een kans krijgen om zijn koffie kwijt te raken.
Hij stond inmiddels met zijn rug naar de konijnen toe en op het moment dat Koen de keukendeur open trok om naar binnen te gaan nam Nico zijn kans waar om met een ferme zwaai de koffie over zijn schouder in het hok te zwiepen. Een geweldig gegil en lawaai was het resultaat. De ongelukkige had de koffie precies over een grote Vlaamse reus gegooid, die op zijn beurt zichzelf de kolere schrok en als een bezetene tekeer ging. Ook de andere konijnen schrokken en deden voor de getroffene beslist niet onder. Koentje, die hevig geschrokken aan kwam rennen, riep “non-de-ju, wa-wa gebeurt hier?” “Ik weet ’t niet” zei Nico. “Ze begonnen ineens allemaal te rennen.” Met een snelle blik had Koentje het al gezien. “Den dieje is helemaal nat” constateerde hij. “Hoe kan da?” “Ik weet het echt niet” was het enige wat Nico met een onderdrukte lach uit kon brengen. “Misschien is het bovenste hok lek en werd hij door een ander konijn op zijn kop gepist” opperde ik. “Dat heb ik nou nog nooit meegemaakt” dacht Koentje hardop, en mompelend ging hij verder “dat mot ik straks eerst maar eens nakijken” en verdween richting keuken.
“Kom op” sprak Nico gehaast. “We maken de boel af en we zijn weg.”
Na het afronden van het werk kwam Koentje nog even naar buiten om ons te bedanken voor de goede service, én met de mededeling dat de geiser het ook weer deed. “Maar,” zei hij “de geiser is wel vuil, maken jullie die ook schoon?” “Nee, Koentje, dat is voor een andere firma.”
Ik mocht er niet aan denken.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal