Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
Dit verhaal is door mijn moeder verteld en zij was daar zelf bij aanwezig en moest ondanks haar zeer jonge leeftijd wat wij nu noemen kinderarbeid verrichtten. Geboren op 14 april 1905 in Hoeven woonde zij met haar ouders, broers en zussen in de buurt van de korenbloem die er nog staat tussen Boschenhoofd en Ruchpen. Als tienjarig meiske bleef ze al thuis van school om voor het gezin wat bij te verdienen. Er was immers in die tijd niet veel werk, zodat al wat verdiend kon worden, meegenomen was.
Zo ook als er in het najaar suikerbieten vervoerd moesten worden. Met haar vader en broer gingen ze in het najaar al vroeg op stap. Het was meestal nog donker. Te voet van waar ze woonden, bij de heimolen op de klompen naar de suikerfabriek bij de haven. Een lege aak ophalen en met een touw om je middel langs het jaagpad. Een aak was een lange boot zonder opbouw met aan weerszijde van het ruim een loopruimte om er met een boom te kunnen werken. Een boom is een lange, stevige, dikke stok gemaakt van eikenhout zodat hij niet makkelijk zou breken. Je moest er ook de aak mee besturen, want hij bezat geen roer. De aak was zo groot dat er ongeveer, wanneer hij goed geladen was en er niet te veel wind stond, je gemakkelijk een paar grote karrenvrachten in kon bergen.
Het vaartuig moest door het water van de Roosendaalse Vliet naar het bovenas getrokken worden, bomen zou te lang duren. Om beurten liepen mijn moeder en haar broer met het tuig over het jaagpad, terwijl hun vader op de aak probeerde deze zo goed mogelijk in de juiste richting te houden. De lege aak was niet zo zwaar en er mocht ook al niet te veel wind staan. Dat gaf veel problemen met de aak om deze op de goede koers te houden. Bij het bovenas aangekomen, moesten ze door een sluis manoeuvreren om bij een laadplaats te komen. De suikerbieten waren door de boeren daar op een grote hoop bijeengebracht om door mijn grootvader, mijn moeder en mijn oom met kruiwagens over een smalle loopplank in de aak gereden worden. Nadat er een aantal kruiwagens ingekieperd waren, zorgde mijn moeder ervoor dat alles goed opgestapeld was zodat ze onderweg niet zouden omslaan. Het werk was zeer zwaar mede doordat de aak steeds wiebelde en zeker wanneer het water wat onstuimig was.
Als je geluk had en de boer je goed gezind was, dan gebeurde het wel eens dat hij zijn vracht dicht tegen de aak loste en het grootste gedeelte erin viel. Dat gaf je even de gelegenheid om wat uit te rusten, om krachten te bewaren voor de terugtocht die je altijd met zijn tweeën moest trekken. Als de wind je tegenzat, kwam je doodop in Roosendaal aan en dan moest je nog helpen met lossen voordat je naar huis mocht. Dat lossen ging wat makkelijker. Met een kraan werd een groot net neergelaten en werden met manden de suikerbieten er ingekukeld en als deze vol was, opgetakeld. Het was al donker voordat je weer thuis was. Nog wat eten en gelijk je bed weer in voor de volgende dag hard werken.
Ja, ook wanneer het al vroor in het najaar ging het door. Net zolang totdat de suikerbieten van het veld waren. Zes dagen in de week en op zondag had je na de kerkdienst nog een halve dag voor je zelf. Het liep volgens mijn moeder niet altijd goed af. Er werd veel kou geleden en er was nergens iets om je te verwarmen. Harde wind die je met de aak in het riet zetten, zodat je er met bomen weer uit moest komen. Ook gebeurde het wel eens dat er iemand met een zeiltje op zijn aak voorbij gevaren en zo wat water in de aak gooide.
Er was ook kameraadschap in dit werk. Zo gebeurde het meerdere malen dat ze met een touw werden vastgemaakt aan de zeiler en zo flink wat tijdwinst konden maken en dus eerder terug waren. Dan waren er ook dagen dat ze vanwege de harde wind op de zijkant van de aak deze niet op koers konden houden en moesten afmeren. Ze bleven dan op de aak onder een zeiltje zitten om beter weer af te wachten. Dan gebeurde het ook wel eens dat ze bij een boer in de schuur konden overnachten. Over kinderarbeid gesproken. Ze leefden altijd in spanning, want ze mochten hun lading niet verliezen. Bovendien was er weinig te eten en aan nachtrust kwamen ze in die tijd bijna niet toe. En toch waren deze mensen sterk. Zonder ziekte in haar leven heeft ze de mooie leeftijd van 91 mogen bereiken. En wel met haar mooiste gezegde: ‘Kop op, morgen is er weer een nieuwe dag’.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal