Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
Roosendaal, november 2015
Het gezelligste bruincafé van Roosendaal ‘De Drie Weesgegroetjes’ dankt zijn naam aan de familie en gezusters Bruglemans. In het pand Molenstraat 42 hadden de ongetrouwde zusters een fotozaak, een drogisterij en een slijterij. Vanwege hun vrome en roomse levensstijl en geloof in de katholieke kerk verdienden ze de bijnaam de drie weesgegroetjes. Want Onze Lieve Heer, die ging in het gezin voor alles!
Het gezin bestond uit moeder, vader en vijf zussen: Christina, Adriana en Nellie. Twee zussen zijn op jonge leeftijd overleden. De namen van de zoons: Antonius en Cornelis. Hun vader, Antonius Melchior Bruglemans, geboren te Roosendaal op 25 maart 1862. Hij overleed in het jaar 1928. Hij was gehuwd met Johanna Maria Gabreels geboren in Roosendaal op 13 november 1862. Zij overleed op de respectabele leeftijd van 93 jaar.
Het beroep wat Antonius Melchior uitoefende was huisschilder, glaszetter, rijtuigschilder. Hij was ook de eerste fotograaf in Roosendaal. Bruglemans was naast huisschilder ook kunstschilder. In zijn zeer “schaarse” vrije tijd beschilderde hij het pand, waarvan dit alles nog te zien is. In het woongedeelte zijn de fresco’s in de bedstee en op de deuren nog aanwezig, evenals de waterpomp met pompbak. Wijwatervaatjes, kruisbeelden, heiligenbeelden, kazuifels en schilderijen, kortom alles wat met het rooms-katholieke geloof te maken had, sieren nu het café.
Het is zeker de moeite waard om eens te gaan kijken in het monumentale pand met zijn bezienswaardigheden. Een nazaat van de familie had graag gezien dat de erven er een museum van hadden gemaakt. Johanna Maria was de spil van het gezin en de baas. Zij bepaalde ook dat de zussen niet mochten trouwen. Van veranderingen, verbeteringen of onregelmatigheden moesten ze niets hebben: “Doe mar gewóón, dan doe de al gek genog”. Ook toen de twee zoons trouwden was het hommeles. En de vrouwen van de gebroeders hebben het niet best gehad. Met het wakend oog van schoonmoeder en de drie gezusters gaf dat wel te denken! Ze waren tijdelijk dan ook niet welkom. Eveneens werden de partners van de neven en nichten in de Molenstraat onder de loep genomen. Wie het waren en waar ze vandaan kwamen, het werd grondig uitgeplozen en overwogen.
De gezusters hadden tot hun dood een winkelpand in bezit in de Raadhuisstraat, huisnummer 32. Mevrouw Bochum huurde het winkelpand onder de naam Lingerie “Sint Jan”. Zij verkocht daar dameslingerie en benodigdheden. In die tijd gingen de mensen ‘s avonds nog wel eens een rondje stad lopen en winkels en etalages bekijken. Er werd in de jaren 1950 en 1960 nog veel zorg besteed aan etalages maken. Sommige ondernemers en winkeliers hadden daarvoor speciale etaleurs nodig en zelfs in dienst. In de voordeur van het pand stond een gehard gerstekorrel matglasruit met tekening. Na sluitingstijd wou de eigenares van Sint Jan graag een rek met spullen etaleren in het zicht van buiten af. Daarom vroeg ze aan de familie Bruglemans of ze de ruit konden vervangen voor een doorzichtige ruit. Dan konden de mensen zien wat ze te koop had. Maar daar kon de familie niet aan beginnen. De ruit was goed, en goed was goed. Echter hun zuinigheid moest de familie Bruglemans ooit bekopen met een voorvalletje in de lingeriewinkel. De verkoopster had het verhaal al dikwijls aangehoord en wist er wel raad op. Na enig overleg met hoe en wat ze zouden gaan doen, was het dan zover. Er zou een nieuw ruit komen!
Maandagochtend was het de gewoonte om de ramen te lappen en houtwerk te zemen. De verkoopster stond dan op de trap te werken. Even verderop waren timmerlui aan het werk. Ze ging naar die mannen toe en vroeg of ze even een hamer mocht lenen. Gewapend met de hamer ging ze de trap weer op en sloeg de kostbare ruit kapot. Eén van de gebroeders Bruglemans moest verwittigd worden. Met de mededeling dat de verkoopster door de ruit gevallen was met de trap. Hij kwam op hoge poten naar de winkel om te kijken wat er gaande was. Hij vroeg niet hoe het met de “ongelukkige” was, maar concludeerde meteen dat: “ ’n pèèrd die ruit nog nie kapot kon krijge”, “Laot staon zo’n frêle dieng”. Daarmee bedoelde hij de verkoopster. Er moest meer gebeurd zijn. Mopperend ging hij weg en zou die dag dan maar een goedkopere, doorzichtige ruit komen zetten. Hij was het er helemaal niet mee eens en geloofde er niks van, maar enfin! Wanneer de appels en peren plukrijp waren, kwamen de gezusters hun deel opeisen. Zij waren immers de verhuurder en baas van het pand met achtertuin in de Raadhuisstraat! Nou vond Mevrouw Bochum dat niet zo erg, maar toch zat hem de kneep in huren en verhuren! Van de dames “mocht” ze dan voor eigen gebruik ook nog wat plukken en houden.
Boven het pand in de Molenstraat was de voorkamer. En zoals in veel gezinnen was dat de mooie kamer. En die werd de zondagse kamer genoemd. Daar mocht nooit iemand van de familie komen. In de gloriejaren stond in die kamer een grammofoon die alleen op zondag gebruikt werd. Met het raam open kon het flanerende publiek dan genieten van de muziek. In de jaren zeventig moesten neven en nichten nog wel op visite gaan. Maar die waren daar niet altijd blij mee. Als kind vonden ze het een spookhuis, het donkere, muffe, oude huis. De ene tante was ook liever dan de andere. Ze kwamen daar niet verder dan de woonkamer en heel soms in de keuken beneden. Het toilet hebben ze nooit gezien en zodoende mochten ze er dus ook nooit gebruik van maken. Zo vertelde een nazaat van de familie Bruglemans.
De dames Bruglemans gingen van tijd tot tijd naar de lingeriewinkel van hun huurder mevrouw Bochum in de Raadhuisstraat om lingerie enz. te kopen. In die tijd werd er veel aan klantenbinding gedaan. Koper en verkoper gunden elkaar omgekeerd klandizie. In dit geval dus verhuurder en huurder. Op een keer moesten de gezusters om een nieuwe bh. De verkoopster wou de maat nemen voor een passende bh, maar vanwege preutsheid en kuisheid zei één van de zusters dat ze schoenmaat 38 had. Een waar en echt gebeurd verhaal!
Tot begin 1980 hadden de ongetrouwde gezusters een fotozaak, een drogisterij en een slijterij. Twee zusters fotografeerden ook, evenals hun vader. Ze maakten vooral portretfoto’s. In het museum en gemeentelijk archief zijn nog heel wat foto’s te zien die vader en dochters Bruglemans gemaakt hebben in de jaren 1920-1930. De zusters sliepen in de bedstee en tot aan hun dood toe woonden ze in het pand. Het schildersatelier op de tweede verdieping waar Bruglemans schilderde doet nu dienst als wintertuin. Een fraaie wijnrank geeft charme en sfeer aan deze mooie locatie.
Tegenwoordig is het een gezellig en sfeervol bruincafé, waar we onder andere, met onze dialectgroep “Òòns Taoltje” het Roosendaals dialect uitoefenen. Eén keer per maand komen we dan bij elkaar om op een gezellige manier ons huiswerk te bespreken en na te kijken. En ieder jaar wordt hier het Roosendaals dictee gehouden.
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal