Het verhaal
Mijn neef Frans vroeg of ik met hem wou gaan biljarten in Essen (België) op een zondagmiddag in de zomer van het jaar 1956. Ik was net zestien jaar en “al groot”, althans zo voelde en dacht ik dat! Stoer en flink doen, maar nog niet wetende wat er allemaal te koop was in de wereld.
Biljarten leerden en speelden we in het Patronaat, zoals veel jongens in die tijd. Het hoorde gewoon bij de opvoeding en het jongemannenleven. Tegenwoordig wordt het Patronaat een Buurthuis genoemd. De benaming Patronaat komt mooier over dan Buurthuis, maar het zij zo, we doen het ermee maar mee. Er verandert zo veel, dus waarom dit niet! Ik mocht met mijn wel vader eens mee wanneer die ging biljarten in een van de vele cafés die er waren op de Gastelseweg in Roosendaal. Wanneer het biljart bezet was dan moest er een cent op de rand van het biljart gelegd worden. Diegene die op dat moment biljart speelden wisten dan dat ze moesten stoppen wanneer hun partij uit was. Biljarten was een groot vermaak in die tijd en in elk café stond wel een biljart. Vooral op zondag was het druk, en moest men wel eens lang wachten om te spelen.
Regelmatig reed ik op de fiets naar de zus van mijn moeder. Ze woonden in de Handelsstraat in Essen. Ik ging daar dan etenswaar, vlees en spek naar toe brengen (smokkelen) die mijn ouders meegaven voor de familie. Dat was heel gewoon in die tijd hoor! “Die het had, die gaf het!” En ik had er een goed gevoel bij wanneer ik op bezoek ging bij mijn tante en nonkel. Drie kinderen hadden ze, twee jongens en een meisje. Neef Frans was de oudste, en dat was mijn grote voorbeeld. Ik keek tegen hem op omdat hij ouder was en ‘veel’ wist. Hij was het ook die me leerde roken. Een sigaretje smoren, zo werd dat ook wel genoemd. Het merk sigaret was toen Saint Michel, een groen pakje. Ik weet het nog goed. Trekken, inademen en uitblazen, zo liet mijn voorbeeld zien hoe het moest! Toch niet zo vreemd, denk ik, dat ik het nog wel weet! Opa Piet van Eekelen (van den Brembos) verloor ons geen seconde uit het oog wanneer we met de familie de boerderij bezochten. Vooral niet wanneer neef Frans parmantig rokend over het erf liep. We liepen dan achter Frans aan, niet wetende wat er zich afspeelde in het hoofd van onze Opa Piet. Zijn boerderij was al een keer totaal verwoest door brand tijdens de hevige gevechten op het einde van de oorlog rond de grensstreek en bevrijding van Roosendaal. Ik herinner me nog dat ze jarenlang in een noodbarak hebben gewoond. En dan shotten met Nonkel Sjef in het Statiebos in Essen Centrum. Nonkel Sjef en zijn pronostiek. Wekelijks vulde hij het formuliertje in met voetbaluitslagen. Maar ik heb nooit gezien of gehoord dat hij wat gewonnen had.
Frans was negentien jaar oud en vroeg of ik met hem mee wou gaan biljarten in het café op de hoek Stationsstraat, hoek Handelsstraat in Essen. We trokken wel meer met elkaar op en dan gebeurde er wel altijd iets bijzonders. Het liep eigenlijk altijd wel af op een manier die niet voorzien was. Gingen we vissen dan viel er altijd wel iemand in het water of kwam met natte kleren thuis. Maar er kwam gewoon altijd wel ‘iets’ tussen! Onverwachts? Met een bezemsteel daaraan een touwtje met als haak een omgebogen kop speld vingen we kikkers en vis. Aan de kop speld ging dan als aas een boterbloempje of een bolletje deeg van een boterham. Maar deze keer was wel voor mij heel bijzonder, op een zomerse zondag. Dus ik op mijn fiets naar Essen. Nadat ik me gemeld had bij de familie en de groeten had overgebracht, gingen we samen op pad. Hij had nog een paar vrienden opgetrommeld, die we dan in het café zouden ontmoeten. Die gingen ook mee “biljéiren”. Mijn tante had weinig vertrouwen in de hele affaire, dat zag ik aan haar gezicht. Maar “allee, vooruit”, zei ze streng. Ze wist ons te vinden wanneer het te laat werd. Maar er kon toch, zelfverzekerd, echt niks gebeuren volgens Frans en mij. Ze gaf ons nog veel goede raad mee, waarbij ze meer mijn richting uitkeek dan van haar zoon Frans. “En nie zat hé mannekes!”
Nonkel Jef vond het allemaal wel goed hoor. Hij knikte, maar zijn ogen vertelden meer dan genoeg. Hij was ook jong geweest!
In het Patronaat en wanneer ik met mijn vader mee mocht gaan biljarten in het café van Peer de Paus op de Gastelseweg kreeg ik altijd een “limonatje”! Maar mijn neef met ‘veel café ervaring’, zo zag ik het, bood me een Trappistenbier “een trappiesje” aan. Ik zag in mijn verbeelding de vergelijking tussen een Pater Trappist en bier. Wat een Pater Trappist kan en mag, dat moest ook voor mij weggelegd zijn, zo dacht ik. En het zag er allemaal gezellig en goed uit. Het werd geschonken in een glas, een soort kelk, met een mooie witte kraag. En met mijn jaren lange ervaring als misdienaar kwam dit alles goed overeen.
Maar een eerste Trappistenbier in een jong mensenleven, midden in de zomer bij warm weer, heeft een invloed als een stier op een rode lap. En het bleef natuurlijk niet bij die ene Trappist. Bovendien begon ik steeds ‘beter’ te biljarten. Zo beaamden ook mijn neef Frans en zijn vrienden. Ze supporterden me steeds hoger de hemel in. Na een paar partijtjes biljarten en twee trappistenbier werd het dan toch tijd om maar eens naar huis te gaan. Nog even afscheid nemen bij de familie waarbij tante me adviseerde om rustig naar huis te gaan. Ze vond het eigenlijk allemaal maar niks wat we uitgespookt hadden. “Wa zal elle moeder wel nie zegge”, zei ze. “Zeg mar da ‘k ze dees week nog zal informeren.” Maar ik vond het allemaal wel goed hoor. De zon scheen en ’t was een prachtige dag. Het kon niet op!
Regelmatig fietste ik van Roosendaal, Nispen naar Essen. Die weg kende ik dus heel goed. Het noodlot sloeg echter toe toen ik in Nispen ter hoogte van café De Gouden Leeuw een neef van mijn moeder zag. Hij wenkte en vroeg of ik wat wou drinken. Ik sputterde wat tegen en vertelde dat ik geen dorst had. Maar hij zag dat anders dan ik. “Ge moet gij geen dorst hebben om te drinken”, zei hij. “Ge moet u zuirge weg drinken”, zo ging hij verder. Maar ik vertelde hem dat ik niet zo veel zorgen en problemen had. Maar dat sloeg natuurlijk nergens op volgens hem. Hij wimpelde dat af met een armzwaai en “vooruit, allee komaan”. “Elke meins éé zuirge”, zei hij. “Kom, nie zeure, dan krijde dur iene van ma”.
En zeg maar tegen jullie moeder da ze de groeten heeft van Janus van ome Jan van Eekelen van den Brembos. Dat kwam allemaal heel vertrouwelijk en plezant over. Er gebeuren natuurlijk ook goede dingen in het leven, zo dacht ik. En het ging de hele middag al lekker, dus zodoende dan maar weer verder gegaan. Wist ik verder in welke valkuilen ik nog zou trappen en vallen. De wereld scheen alleen maar uit goede mensen en weldoeners te bestaan. Dus dan maar weer een Trappistenbier opgedronken. Dat was dan ook meer dan voldoende om de ‘schade’ nog groter te maken. Het was de derde Trappist!
Op de terugweg zag ik een paar keer de sloot op me af komen. Maar het liep allemaal goed af. Flink geschrokken vervolgde ik mijn fietstocht richting Roosendaal. Zonder kleerscheuren kwam ik thuis. En zo druk was het ook niet met auto’s in die tijd op de wegen. Om nooit te vergeten, dat wel! Mijn moeder zag al meteen wat er aan de hand was. Met stukken en beetjes vertelde ik over het biljarten, met heel veel groeten van haar zus. En zo lalde ik verder. O ja, ze moest ook de groeten hebben van Janus, de zoon van Ome Jan van Eekelen van den Brembos. Hoe kom de daaraan vroeg ze verbaasd. Ik vertelde het zo goed en kwaad als het ging. Mijn neef Frans vroeg of ik met hem wou gaan biljarten in Essen (België) op een zondagmiddag in de zomer van het jaar 1956. Ik was net zestien jaar en “al groot”, althans zo voelde en dacht ik dat! Stoer en flink doen, maar nog niet wetende wat er allemaal te koop was in de wereld.
Biljarten leerden en speelden we in het Patronaat, zoals veel jongens in die tijd. Het hoorde gewoon bij de opvoeding en het jongemannenleven. Tegenwoordig wordt het Patronaat een Buurthuis genoemd. De benaming Patronaat komt mooier over dan Buurthuis, maar het zij zo, we doen het ermee maar mee. Er verandert zo veel, dus waarom dit niet! Ik mocht met mijn wel vader eens mee wanneer die ging biljarten in een van de vele cafés die er waren op de Gastelseweg in Roosendaal. Wanneer het biljart bezet was dan moest er een cent op de rand van het biljart gelegd worden. Diegene die op dat moment biljart speelden wisten dan dat ze moesten stoppen wanneer hun partij uit was. Biljarten was een groot vermaak in die tijd en in elk café stond wel een biljart. Vooral op zondag was het druk, en moest men wel eens lang wachten om te spelen.
Regelmatig reed ik op de fiets naar de zus van mijn moeder. Ze woonden in de Handelsstraat in Essen. Ik ging daar dan etenswaar, vlees en spek naar toe brengen (smokkelen) die mijn ouders meegaven voor de familie. Dat was heel gewoon in die tijd hoor! “Die het had, die gaf het!” En ik had er een goed gevoel bij wanneer ik op bezoek ging bij mijn tante en nonkel. Drie kinderen hadden ze, twee jongens en een meisje. Neef Frans was de oudste, en dat was mijn grote voorbeeld. Ik keek tegen hem op omdat hij ouder was en ‘veel’ wist. Hij was het ook die me leerde roken. Een sigaretje smoren, zo werd dat ook wel genoemd. Het merk sigaret was toen Saint Michel, een groen pakje. Ik weet het nog goed. Trekken, inademen en uitblazen, zo liet mijn voorbeeld zien hoe het moest! Toch niet zo vreemd, denk ik, dat ik het nog wel weet! Opa Piet van Eekelen (van den Brembos) verloor ons geen seconde uit het oog wanneer we met de familie de boerderij bezochten. Vooral niet wanneer neef Frans parmantig rokend over het erf liep. We liepen dan achter Frans aan, niet wetende wat er zich afspeelde in het hoofd van onze Opa Piet. Zijn boerderij was al een keer totaal verwoest door brand tijdens de hevige gevechten op het einde van de oorlog rond de grensstreek en bevrijding van Roosendaal. Ik herinner me nog dat ze jarenlang in een noodbarak hebben gewoond. En dan shotten met Nonkel Sjef in het Statiebos in Essen Centrum. Nonkel Sjef en zijn pronostiek. Wekelijks vulde hij het formuliertje in met voetbaluitslagen. Maar ik heb nooit gezien of gehoord dat hij wat gewonnen had.
Frans was negentien jaar oud en vroeg of ik met hem mee wou gaan biljarten in het café op de hoek Stationsstraat, hoek Handelsstraat in Essen. We trokken wel meer met elkaar op en dan gebeurde er wel altijd iets bijzonders. Het liep eigenlijk altijd wel af op een manier die niet voorzien was. Gingen we vissen dan viel er altijd wel iemand in het water of kwam met natte kleren thuis. Maar er kwam gewoon altijd wel ‘iets’ tussen! Onverwachts? Met een bezemsteel daaraan een touwtje met als haak een omgebogen kop speld vingen we kikkers en vis. Aan de kop speld ging dan als aas een boterbloempje of een bolletje deeg van een boterham. Maar deze keer was wel voor mij heel bijzonder, op een zomerse zondag. Dus ik op mijn fiets naar Essen. Nadat ik me gemeld had bij de familie en de groeten had overgebracht, gingen we samen op pad. Hij had nog een paar vrienden opgetrommeld, die we dan in het café zouden ontmoeten. Die gingen ook mee “biljéiren”. Mijn tante had weinig vertrouwen in de hele affaire, dat zag ik aan haar gezicht. Maar “allee, vooruit”, zei ze streng. Ze wist ons te vinden wanneer het te laat werd. Maar er kon toch, zelfverzekerd, echt niks gebeuren volgens Frans en mij. Ze gaf ons nog veel goede raad mee, waarbij ze meer mijn richting uitkeek dan van haar zoon Frans. “En nie zat hé mannekes!”
Nonkel Jef vond het allemaal wel goed hoor. Hij knikte, maar zijn ogen vertelden meer dan genoeg. Hij was ook jong geweest!
In het Patronaat en wanneer ik met mijn vader mee mocht gaan biljarten in het café van Peer de Paus op de Gastelseweg kreeg ik altijd een “limonatje”! Maar mijn neef met ‘veel café ervaring’, zo zag ik het, bood me een Trappistenbier “een trappiesje” aan. Ik zag in mijn verbeelding de vergelijking tussen een Pater Trappist en bier. Wat een Pater Trappist kan en mag, dat moest ook voor mij weggelegd zijn, zo dacht ik. En het zag er allemaal gezellig en goed uit. Het werd geschonken in een glas, een soort kelk, met een mooie witte kraag. En met mijn jaren lange ervaring als misdienaar kwam dit alles goed overeen.
Maar een eerste Trappistenbier in een jong mensenleven, midden in de zomer bij warm weer, heeft een invloed als een stier op een rode lap. En het bleef natuurlijk niet bij die ene Trappist. Bovendien begon ik steeds ‘beter’ te biljarten. Zo beaamden ook mijn neef Frans en zijn vrienden. Ze supporterden me steeds hoger de hemel in. Na een paar partijtjes biljarten en twee trappistenbier werd het dan toch tijd om maar eens naar huis te gaan. Nog even afscheid nemen bij de familie waarbij tante me adviseerde om rustig naar huis te gaan. Ze vond het eigenlijk allemaal maar niks wat we uitgespookt hadden. “Wa zal elle moeder wel nie zegge”, zei ze. “Zeg mar da ‘k ze dees week nog zal informeren.” Maar ik vond het allemaal wel goed hoor. De zon scheen en ’t was een prachtige dag. Het kon niet op!
Regelmatig fietste ik van Roosendaal, Nispen naar Essen. Die weg kende ik dus heel goed. Het noodlot sloeg echter toe toen ik in Nispen ter hoogte van café De Gouden Leeuw een neef van mijn moeder zag. Hij wenkte en vroeg of ik wat wou drinken. Ik sputterde wat tegen en vertelde dat ik geen dorst had. Maar hij zag dat anders dan ik. “Ge moet gij geen dorst hebben om te drinken”, zei hij. “Ge moet u zuirge weg drinken”, zo ging hij verder. Maar ik vertelde hem dat ik niet zo veel zorgen en problemen had. Maar dat sloeg natuurlijk nergens op volgens hem. Hij wimpelde dat af met een armzwaai en “vooruit, allee komaan”. “Elke meins éé zuirge”, zei hij. “Kom, nie zeure, dan krijde dur iene van ma”.
En zeg maar tegen jullie moeder da ze de groeten heeft van Janus van ome Jan van Eekelen van den Brembos. Dat kwam allemaal heel vertrouwelijk en plezant over. Er gebeuren natuurlijk ook goede dingen in het leven, zo dacht ik. En het ging de hele middag al lekker, dus zodoende dan maar weer verder gegaan. Wist ik verder in welke valkuilen ik nog zou trappen en vallen. De wereld scheen alleen maar uit goede mensen en weldoeners te bestaan. Dus dan maar weer een Trappistenbier opgedronken. Dat was dan ook meer dan voldoende om de ‘schade’ nog groter te maken. Het was de derde Trappist!
Op de terugweg zag ik een paar keer de sloot op me af komen. Maar het liep allemaal goed af. Flink geschrokken vervolgde ik mijn fietstocht richting Roosendaal. Zonder kleerscheuren kwam ik thuis. En zo druk was het ook niet met auto’s in die tijd op de wegen. Om nooit te vergeten, dat wel! Mijn moeder zag al meteen wat er aan de hand was. Met stukken en beetjes vertelde ik over het biljarten, met heel veel groeten van haar zus. En zo lalde ik verder. O ja, ze moest ook de groeten hebben van Janus, de zoon van Ome Jan van Eekelen van den Brembos. Hoe kom de daaraan vroeg ze verbaasd. Ik vertelde het zo goed en kwaad als het ging. De andere dag zou ze het mij wel uitleggen zei ze. Ze adviseerde me om maar meteen naar bed te gaan. Het was veruit het enige beste idee van deze bewogen dag. Ik was er dan ook hard aan toe.
De andere dag vertelde mijn moeder dat ze niet graag had dat ik met haar neef Janus omging. Janus ging zondagochtend naar de vroegmis in de kerk Maria Hemelvaart in Nispen. Daarna dook hij het café in, om te kaarten en biljarten, tot hij zat was. Bij café Tivoli en café De Gouden Leeuw kon men hem zondags dan vinden aan de toog zittend. Nee, dat moest niet meer gebeuren. Ik vertelde haar dat ik er ook geen omgang mee had. Maar het was die dag nou eenmaal mijn lot. Zo was dat! Maar ik zag aan haar gezicht dat ze niet kwaad was. Volgens mij zag ze dat ik uit ging vliegen, het nest ging verlaten. Maar ik was met de ‘wijsheid’ weg en heel blij dat ik er zo goed vanaf kwam. Klaar voor de toekomst? Er kan toch veel gebeuren op ’n zondagmiddag. En had ik mijn les geleerd?
De andere dag zou ze het mij wel uitleggen zei ze. Ze adviseerde me om maar meteen naar bed te gaan. Het was veruit het enige beste idee van deze bewogen dag. Ik was er dan ook hard aan toe.
De andere dag vertelde mijn moeder dat ze niet graag had dat ik met haar neef Janus omging. Janus ging zondagochtend naar de vroegmis in de kerk Maria Hemelvaart in Nispen. Daarna dook hij het café in, om te kaarten en biljarten, tot hij zat was. Bij café Tivoli en café De Gouden Leeuw kon men hem zondags dan vinden aan de toog zittend. Nee, dat moest niet meer gebeuren. Ik vertelde haar dat ik er ook geen omgang mee had. Maar het was die dag nou eenmaal mijn lot. Zo was dat! Maar ik zag aan haar gezicht dat ze niet kwaad was. Volgens mij zag ze dat ik uit ging vliegen, het nest ging verlaten. Maar ik was met de ‘wijsheid’ weg en heel blij dat ik er zo goed vanaf kwam. Klaar voor de toekomst? Er kan toch veel gebeuren op ’n zondagmiddag. En had ik mijn les geleerd?
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal