Vernissage ‘Ons Rosendale’
Gedicht over ons Roosendaal, geïnspireerd door de tijdelijke tentoonstelling 'Ons Rosendale' in het Tongerlohuys
Mijn geboortehuis was mooi en groot en vooral de woonkamer aan het eind van de lange en brede gang was bijzonder sfeervol. Ik herinner me dat er een bijzonder gevoel van welbehagen over me kwam als ik in de winter ’s morgens in die kamer kwam. De haard stond dan roodgloeiend, de tafel was gezellig gedekt en natuurlijk was het licht aan. Deze kamer was groot en donker door de erachter liggende serre; donker was ook het behang en de lambrisering met zijn tientallen koperen en glazen frutsels erop, maar er was een uniek gezellige sfeer, die ik nooit zal vergeten.
Waarom ben ik in dit huis toch zo verschrikkelijk bang geweest? En waarvoor was ik bang? Ik weet het echt niet. Ieder kind is bang voor dieven en inbrekers en dat was ik natuurlijk ook wel, maar het was toch anders, ik kan het niet omschrijven. Bij twee gelegenheden (om het zo maar eens uit te drukken) weet ik nog dat ik bijzonder bang was. Dat was als moeder ’s avonds in de huiskamer zei: ‘Och Bep, ga dit of dat eens boven in mijn slaapkamer halen.’ Dan moest ik eerst de gang door, de trap op en op de bovenoverloop aan het kettinkje van de gaslamp trekken. Als het gaskousje dan niet kapot ging en het kleine waakvlammetje wat meer licht gaf, moest ik rechts afslaan, drie slaapkamers passeren waarbij ik steeds meer in paniek raakte. En dan zocht ik in het halfdonker het gevraagde in moeders kamer. Ik holde terug langs de drie deuren, moest weer aan het kettinkje trekken, keek schichtig naar de donkere salon en de trap naar de bovenste verdieping, dan nog de trap af en gang door, en dan werd ik weer rustig in de gezellige kring om de tafel.
Een andere bange situatie ontstond als we op zondag in de salon boven thee dronken. Het woord ‘salon’ kent haast niemand meer, maar vroeger had iedereen zijn mooie kamer, zijn ‘salon’, die alleen op zondag en extra feestelijke gelegenheden gebruikt werd. Had ik toch maar tekentalent, ik zie de kamer nog zo goed voor me: links de vleugel (waarachter ik me een keer verstopte om mijn tranen te verbergen die overvloedig stroomden bij het lezen van het boek ‘Alleen op de wereld’) dan de witmarmeren schoorsteen met het bronzen beeld dat nu op mijn schoorsteen prijkt, de Franse stoeltjes en het canapeetje voor verliefde stellen, het kastje met de mooie bibelots, de lamp die uit honderden stukjes kristal bestond die met de schoonmaak een voor een met spiritus werden afgedaan, de crème lambrisering met het oudroze zijden behang erboven, en de erker waarin we de hele markt konden overzien. Wat is dat alles een dierbare herinnering als je oud bent!
Maar om op mijn bang zijn terug te komen: er was in die kamer gelukkig ook een gasstelletje om thee te zetten, maar ik moest wel eens naar beneden om melk of suiker te halen. Ontzettend griezelig vond ik het om in zo’n doodse stilte beneden door de gang te lopen, ook al was het zomer en dus licht. De deur van het kantoor passeren was wel het ergste. Zou er niemand in dat kantoor zitten? Een dief of zo! De zaak was toen nog niet zo groot en in die kantoorruimte hingen ook violen. Eens sprong er een snaar terwijl ik door de gang liep en ik verstijfde van schrik.
Zelfs het tikken van de gangklok, die nu al jaren en jaren in mijn gang zijn onmisbare melodietjes tingelt, vond ik luguber. Nu gaat zo’n kinderangst gewoonlijk vanzelf over, maar ik ben in dat huis bang gebleven ( al was het wel in mindere mate) tot en met de laatste keer dat ik er logeerde, en toen was ik al ongeveer zestig jaar. Dat is toch vreemd, maar het gekste is dat onze oudste kinderen die dat huis ook goed gekend hebben, dezelfde angst hadden. Nog praten ze erover dat het een mooi, maar griezelig huis was, waarin ze bang waren. Omschrijven waarvoor ze nu eigenlijk zo bang waren, kunnen ze evenmin als ik. Een troost is het voor me dat zelfs Ea bang was, en als Tet op reis was en Ea haar planten ging verzorgen, nam ze altijd iemand mee!!
Samen beleven we meer
Reacties op dit verhaal